woensdag 14 december 2016

Gentleman Muis

Het is dinsdagavond. Ik zit op mijn kamer een videospel te spelen: terwijl het hoofdpersonage stukje bij beetje het Britse leger helpt in de Indiaas-Franse oorlog hangt er vanaf de balken een klein tiental overhemden te drogen. De deur staat op een kier, een streep licht valt vanuit de gang naar binnen.

Vanuit mijn ooghoek zie ik een kleine flits van beweging. Ik draai mijn hoofd, uiterst langzaam - sinds Jurassic Park weet iedereen dat het zicht van sommige dieren op beweging is gebaseerd, waarom zou je dan het risico nemen? In de kier van de deur zit een kleine grijze haarbal met een staart. Het heeft vier pootjes, waarvan de twee voorste zich aan zijn mond bevinden. Twee kleine kraaloogjes kijken mij nieuwsgierig en tegelijkertijd achterdochtig aan. De muis kijkt een aantal seconden om zich heen. Ik verschuif langzaam op mijn stoel om hem iets beter te kunnen zien; een fatale fout. De pluizige bal verandert in een flits en verdwijnt onder de dekenkist uit mijn zicht. Die zal wel weer een aantal minuten op zich laten wachten.

Ik breng mijn aandacht terug op het (on)veilig maken van de Noord-Amerikaanse River Valley, zitten wachten op de muis heeft geen zin. En jawel, na een aantal minuten hoor ik geritsel achter mij. De pootjes tikken op mijn witte laminaat. Ik kijk om en zie de roze staart nog net verdwijnen achter de koelkast. Enkele minuten later trippelt hij dwars door mijn gezichtsveld onder het raam door en verdwijnt onder de basversterker waar de tv op geplaatst is. Ik pauzeer het spel en speur naar enig spoor van verdere beweging. De dekenkist en de koelkast bevonden zich beiden in de buurt van mijn voedselvoorraad, maar nu is de indringer op weg naar mijn kledingkast in de andere hoek van de kamer. Een muis onder je dekenkist of bank is tot daar aan toe maar mijn kledingkast, mijn sanctus sanctorum, is toch zeker een stap te ver. En jawel hoor, een paar tikken achter elkaar klinken. Ik zoek de grond af, maar zie niets. Ik ben slechts op tijd om in te zien dat ik te laat ben: de staart verdwijnt achter de stapel broeken in mijn kast. Wat nu? Ik ga niet om twaalf uur 's nachts op kruistocht tegen een muis, dat verdom ik. Ik poets mijn tanden en ga naar bed. Terwijl ik lig te wachten tot ik wegzak in het duister, lijkt elk klein geluid op het tikken van muizenpootjes op laminaat van de Ikea.

De volgende ochtend haal ik mijn volledige kledingkast leeg, op zoek naar datgene wat voor mijn viervoetige vriend zo belangrijk kan zijn dat het hem 's avonds laat nog hierheen brengt. Hij mag dan een nachtdier zijn, ik zeer zeker niet. Een stapel met shirts levert niets op, evenals mijn spijkerbroeken. In een denim hemd met witte knopen vind ik echter een aanwijzing: op de linkerborst steken een paar oranje kruimels af tegen het blauw van de spijkerstof. Ik haal het hemd opgevouwen en wel uit de kast en bekijk het van alle kanten. Onder de boord vind ik wat ik zoek: twee en een halve uitgedroogde borrelnootjes vallen in mijn handpalm - onze onderhuurder is bezig geweest met het aanleggen van een wintervoorraad met de overblijfselen van onze laatste filmavond. Ik moet het hem nageven: hij heeft wel smaak in het uitkiezen van een huis.
Mijn huisgenoot D. stapt binnen, ik toon hem de nootjes in mijn hand en vertel hem over mijn ontdekking. Hij glimlacht.

'Awww, dat is eigenlijk wel schattig, toch?'
'Als je bedoelt dat onze kleine vriend zich hier thuis begint te voelen, jawel.'

D. kijkt nogmaals naar de nootjes in mijn handpalm.

'Verdomd, ik krijg nog eens een zwak voor dieren!'


vrijdag 9 december 2016

Huisbaas

Donderdagmiddag in huize De Lege Beurs. Huisgenoot T. zit aan zijn eettafel verdiept in een boek over de geschiedenis van de Leidse Studentenvereniging Minerva, ik lees met mijn voeten op de bank over de opkomst van de impressionistische schilderkunst in Frankrijk. Alles pais en vree. Buiten kwetteren de paar vogels die niet de grote trek naar het zuiden hebben ondernomen een lieflijke melodie, vermengd met de gebruikelijke achtergrondgeluiden van een straat binnen de stadsgrenzen.

Maar deze ronduit idyllische rust zal snel tot het verleden behoren. Twee verdiepingen lager staat onze huisbaas, het illustere heerschap Peter L., in vol kerstornaat naast een matzwarte motorfiets. Onder zijn kerstmuts prijken twee donkere kraaloogjes en, met klompjes en al, de vlechten van zijn lichtgrijze baard. Hij trekt de muts recht en stapt op de motorfiets. Zijn omvangrijke spijsverteringssysteem komt te rusten op de benzinetank, zijn arm reikt naar het stuur en de sleutel gaat om. Ondertussen lezen wij binnen nietsvermoedend verder.

Het glas water naast mijn hoofd is de eerste indicator. Het oppervlak van de vloeistof rimpelt en springt tegen de randen van het glas. Het schilderij boven me aan de muur komt scheef te hangen en de deuren van mijn kledingkast zwaaien open. Ik grijp me vast aan de bank teneinde niet op de grond te belanden, de impressionistische schilders vallen met een klap op de grond. Maar ik hoor het niet: een niet-aflatend gebrul vult de lucht en maakt mijn trommelvliezen ongevoelig voor alle verdere stimuli. Mijn spiegel klettert in de wasbak, het memobord komt naar beneden zeilen en op het moment dat ik ervan overtuigd raak dat ook de tussenwand waaraan beiden hingen dit incident niet zal overleven ('van de puinhopen van mijn woning schrijf ik u'), houdt alles op. 

Kalmte. 

Ik lig op de grond en kijk verwilderd om mij heen. Vanuit de nok van het dak valt een laatste boek naar beneden. Buiten rijdt de motorfiets weg, met erachter een aanhangwagen die uit weinig meer bestaat dan twee wielen, een kerstboom en een geweldige overdaad aan kerstverlichting.

Het is 8 december. En het kerstfeest staat weer voor de deur.



dinsdag 6 december 2016

Treinplezier

In de trein zit ik tegenover een meisje met blonde krullen met kleine ogen naar muziek te luisteren, naast haar een jongen in een zwarte jas met bijkleurende muts. Op zich niets bijzonders in een intercity op woensdagochtend. Naast mij zit echter een zeer interessant persoon.

Een oudere vrouw, het haar zo wit als verse sneeuw, zit te bladeren in een roman. Op de bovenhoeken van de pagina's zie ik vluchtig de naam Chernobyl voorbijkomen. Uiteindelijk legt ze het boek weg en, het voorbeeld van het meisje tegenover me volgend, diept een tweetal oortjes op uit haar jaszak. Ze sluit de dunne draadjes aan op haar smartphone en opent de muziekspeler. Op het scherm ontvouwt zich een lijst met alle muzikale hoogtepunten van de vorige eeuw: Michael Jackson's Thriller, Led Zeppelin's Mothership en Paul McCartneys Band on the Run. Het dametje scrollt een paar keer besluiteloos op en neer, haalt de oortjes weer uit de telefoon en gaat terug naar het beginscherm. Dan houdt ze de telefoon alsof ze een foto maakt van de mensen aan de andere kant van het gangpad, maar of ze dat nou daadwerkelijk doet kan ik niet ontdekken. Ik ben veel te druk bezig mijn gezicht in de plooi te houden, rechtop te zitten en te voorkomen dat ik op de vermeende foto sta.

Bij Den Haag HS moet ik eruit. Het oude vrouwtje is nog steeds in de weer met haar telefoon, ze gaat met een duizelingwekkend tempo door een verzameling foto's van wat Rotterdam lijkt te zijn. Ik haal mijn schouders op en stap de trein uit.

dinsdag 29 november 2016

Woensdagavond

Vriendin en ik zitten (nou ja, 'zitten' is hier nauwelijks een adequate term. 'Liggen schandalig lui te wezen') op de bank. Uit de surround sound schalt het deuntje van 20th Century Fox zoals deze in 1979 door de bioscoopzalen klonk (voor de geïnteresseerden: iets sneller dan de huidige) gevolgd door de intro van Alien - na een tweevoudige bevestiging van mijn kant dat het vooral géén horrorfilm is.

De film kabbelt voort: vreemde planet, facehugger, chestburster en de bemanning die één voor één ten prooi valt aan één van de meest toonaangevende buitenaardse wezens in de geschiedenis van de moderne cinematografie. Roll credits.

Ze sluit haar ogen en laat haar hoofd met een zucht op mijn schouder rusten. De teleurstelling is bijna fysiek aanwezig.

'Vond je het geen goede film?'

'Mwah, ging wel. Maar waarom ging die kat nou niet dood!?'

maandag 28 november 2016

Tom

Mijn ouders hebben twee honden. Een shelty (denk klein formaat Schotse herdershond) genaamd Ginny en Tom de straathond, een ruwharige teckel. Tom komt uit Spanje, maar ik weet niet uit welk gedeelte. Van de straat, dat weet ik wel. Hij is wat mijn moeder placht te noemen ‘een ouwe dibbes’: een oud hondje. We mogen dan wel niet weten hoe oud onze Tom is, maar hij heeft in ieder geval al een heel leven achter de rug. Hij moet niks hebben van oude mensen of grote zwarte honden (grote honden van elke andere kleur schijnen geen problemen te geven). In de spaarzame momenten dat ik op de bank lig, komt hij bij me liggen en probeer ik me in te beelden hoe Tom in Spanje over straat ging, snuffelend in steegjes aan half vergane vuilcontainers op zoek naar alles dat enigszins verteerbaar is. Of niet, zoals hij bewees toen hij een Unox rookworst uit onze voorraadkast had getrokken en met plastic wikkel en al had opgevreten. Twee dagen lang lag hij, als een dikke worst met pootjes, in zijn mand met halfopen kraaloogjes waarin je de spijt kon aflezen.

Tom is zeker niet de mooiste hond. Hij heeft welgeteld nog twee tanden in zijn bek, waardoor er tijdens zijn maaltijd van kauwen nog weinig sprake is. Brokken worden en masse naar binnen geschrokt en het liefst in zo'n kort mogelijke tijd. Voedsel afbreken, daar heb je immers een maag voor. Als zijn tong buiten zijn bek hangt is dat vrijwel zonder uitzondering aan de rechterzijde, waardoor zijn 'snor' daar altijd korter lijkt. Uiteindelijk hebben we de linkerzijde simpelweg korter geknipt om de boel ietwat in balans te brengen.

De meest atletische is Tom ook niet meer. Wanneer onze shelty vol enthousiasme met een enorme sprong door de lucht zeilt en lichtvoetig landt op de bank, wordt dit vaak gevolgd door een doffe plof die aangeeft dat Tom dezelfde sprong wilde maken maar met zijn borst tegen het zitkussen belandde en nu versuft op de grond om zich heen aan het kijken is.

Wat Tom mist in schoonheid en beweging, maakt hij echter goed met zijn onvoorwaardelijke trouw en dankbaarheid. Als ik na een aantal weken afwezigheid weer eens mijn ouderlijk huis bezoek weet hij van blijdschap niet wat hij moet doen. Dan staat hij aan mijn voeten te piepen en te draaien, met een staart die met Mach 3 heen en weer zwiept, en op dat moment zou je toch willen dat de beste vriend van de mens iets ouder zou worden.


dinsdag 4 oktober 2016

Dinsdagmorgen

Den Haag. Mijn geliefde vaste route langs de Lange Vijverberg is nog steeds een gapende scheur in de grond; ik loop vanaf het Plein richting het Binnenhof in mijn enigszins flamboyante kledij van groen en zandgeel. Bestelwagens rijden af en aan. Er heerst een sfeer van anticipatie onder de verscheidene mannen in uniform.
Enkele tientallen meters verderop loopt een kleine, zwarte schim over het terrein. Een glimmende leren jas is los over zijn schouders gedrapeerd met daarboven een hoed met opstaande randen. Het gitzwarte haar onder de hoed glimt haast nog levendiger dan de jas.

De schim loopt heen en weer, steeds met zijn rug naar me toe. Een cameraploeg komt op hem afgelopen en spreekt hem aan: hij dient hen van repliek zonder zichtbare handbewegingen, de hoed gaat heen en weer boven zijn schouders. Ik ben inmiddels tot een paar meter genaderd en sta op het punt om het groepje voorbij te lopen. Een van de mannen wijst naar een vage bestemming achter mij en gaat de zwarte schim voor. Wanneer hij zich omdraait, kijk ik recht in een mager gezicht met sterke jukbeenderen, de ogen bedekt door een markante ronde en ondoorzichtige zonnebril. Vóór mij staat de man die van binnen eigenlijk zwart is, die drumde en zong op één van mijn favoriete jazzplaten, van wie een gedicht over een lengte van bijna een kilometer is uitgeschreven naast een fietspad in de stad van mijn ouders en grootouders. De Nachtburgemeester van Rotterdam kijkt een ogenblik naar mij en wendt dan zijn blik af.
Pikzwart en helder groen kruisen elkaar en vervolgen ieder hun weg. 

zaterdag 1 oktober 2016

3 oktober

Het is zaterdagmiddag. We lopen, bepakt en bezakt, door stille straten waar verlaten partytenten staan te wachten op een mensenmassa om hen te vullen. Ze staan vastgesnoerd aan grote blokken beton om ze op hun plek te houden in de storm die gestaag nadert.

In onze tassen hebben we boeken, dvd's, een laptop en genoeg eten om drie dagen te overleven. Als ware doomsday preppers zijn we op weg naar een veilige zone in de stad, waar we vrij zullen zijn van de wilde horden en de sonische vervuiling die zij teweeg zullen brengen.
In de komende dagen zal de Leidse Ar uit zijn hol kruipen en een dappere, maar uiteindelijk vergeefse, poging doen om zijn stad op de studenten en jonge intellectuelen te heroveren. De strijd zal kort en heftig zijn, met als uiteindelijke uitkomst dat hij verslagen maar voldaan terug zal keren naar zijn plaats van herkomst. Daar zal hij een jaar lang broeden op een plan voor de poging van volgend jaar.
En in de nasleep van die paar dagen zullen wij de straat opgaan en de verwoesting aanschouwen. We zullen zingen en dansen tussen de hopen plastic bekers en borden, op de korsten in de aarde waar voorheen een stoep liep. We zullen ons gelukkig wanen en onze liefde uitspreken in het flikkerende licht van de gebroken lantaarnpalen.

Want dan is het 4 oktober in Leiden. En hebben we het Leids Ontzet ook dit jaar weer overleefd.


zondag 17 juli 2016

Geen vakantiepersoon

Ik ben het type persoon dat voor een paar dagen weg een koffertje inpakt, dan naar de weersvoorspelling kijkt en bij zichzelf zegt: 'Toch te optimistisch geweest.'
Waarna de pakken, dassen en truien weer terug de kast in gaan. Want het wordt een zinderende 31 graden, in plaats van de 15 graden met regen waar ik op gehoopt had.

Het leven is niet eerlijk.


zaterdag 16 juli 2016

Spiegel

Wanneer ik mijn kamer binnenloop, is er één object dat onmiddellijk in het oog springt. Aan de achterwand, op een respectabele afstand van het raam, pronkt een schilderij. Dat is de technische benaming, in ieder geval. Verf op doek.

Maar het is zoveel meer dan dat. Er spreekt een diepte uit het schilderij die doet denken aan de doeken van Rothko: een solide kleurvlak met een contrasterende kleur eroverheen. Daar geen fotografische afbeelding het doek eer zal aandoen, zal ik trachten het te omschrijven.

Voor de mensen die de eerste Lord of the Rings-film hebben gezien: de wereld die Frodo ziet wanneer hij de ring om zijn vinger schuift op de heuvel Weertop. Alles is gehuld in witte mist die continu wervelt en stroomt over de contouren van het landschap. Dat, maar dan met kleur. In de vegen van rode kleuren schuilt een zwart omrande schim, ingekleurd met schakeringen van paars en ruwe streken wit. Tussen de lagen verf door springen kleine details naar voren die op het eerste gezicht niet zichtbaar zijn, net als de nachtelijke sterrenhemel: hoe langer je kijkt, hoe meer je ziet.
Het is een abstract portret van mijn persoon en daarmee eerder een spiegel dan een doek. Zo'n spiegel waar je voor gaat staan om je zelfvertrouwen een opkikker te geven: ik betekende genoeg voor iemand om haar aan te zetten dit voor mij te maken.

Het doek is geschilderd door mijn allereerste vriendinnetje toen we beiden nog op de middelbare school zaten. Veel te lang heeft het bij mijn vader op zolder gestaan voor ik dan eindelijk een waardige plek had gevonden om het op te hangen. Het is geen Rothko, het is iets oneindig veel beters. Het is een Van der Raaf.


An Italian Man in Amsterdam

Ik zit met D. en onze Zuid-Italiaanse gast Paulo in Café De Burcht in Leiden. Buiten schijnt een zwakke ochtendzon, en slechts twee van de tafels in de eetzaal zijn bezet door een aantal vroege vogels.

De avond ervoor hebben we onze gast meegenomen naar de stad die internationaal geldt als het grote voorbeeld van Nederland, doch binnen onze nationale grenzen als een angstaanjagende karikatuurvan alles waar Nederland voor denkt te staan: Amsterdam. Na een vluchtig bezoek aan de Wallen, Hotel de Kroon en een tent waarvan ik niets meer weet behalve het feit dat de gin-tonics er hopeloos duur waren, hebben we een half uur in een stilstaande trein gezeten, hopende dat dat sein zou verspringen van zo rood als mijn sokken naar zo groen als mijn pak.




Paulo zit schuin tegenover mij, met een telefoon tegen zijn slaap gedrukt. Hij maakt wilde handgebaren terwijl hij telefoneert en praat, voor Nederlandse begrippen, ontzettend luid. Wanneer hij ophangt, zegt hij: 'You boys.. Always elegant, always well-dressed. With Italian boys, it is the same.. Always go out with nice dress.'

Ik kon het niet over mijn hart verkrijgen om de beste man te wijzen op de dubbelzinnigheid van zijn laatste zin.

woensdag 25 mei 2016

Bluesband

We zijn laat. Het is kwart over zes 's avonds en we schuiven onze stoelen aan voor het avondeten: rode curry met kip en rijst. De trein vertrekt om iets over half zeven, op tijd gaan we met alle macht in de wereld niet meer zijn. T, C, D en ikzelf eten, met smaak maar in een gestaag tempo, en ik excuseer mij. Ik schiet een pak aan, twijfel een minuut lang over welke sokken ik zal dragen en meld mij beneden. We springen op de fiets, razen over de fietspaden van Leiden en duiken zonder te stoppen de fietsenstalling in.
We checken in, of dat proberen we. T.'s OV-chipkaart geeft een geagiteerd gepiep en hij holt terug naar een van de blauw-gele apparaten naast de ingang. Eenmaal voorzien van saldo rennen we het perron op en springen in de eerste de beste trein die we zien: een intercity naar Roosendaal. Echter, de bouwput die in de volksmond 'Delft' genoemd wordt is wederom het tafereel van spoorwerkzaamheden en via deze route zullen we zonder goddelijke interventie niet op Rotterdam Lombardijen geraken. Op de Laan van Nieuw Oost-Indië stappen we over op de metro die ons in ongeveer 40 minuten naar Rotterdam Centraal brengt. T. merkt op nooit in Rotterdam te zijn geweest, dus vandaag hebben we een primeur. De trein naar Lombardijen vertrekt over dertig minuten dus we besluiten een rondje te maken, een mini-stedentrip. Via de Westersingel lopen we naar Eendrachtsplein waar, als een Nederlandse tegenhanger van Manneke Pis, de immer grijnzende Kabouter Buttplug ons opwacht. D. een geboren en getogen Limburger, klapt op straat haast dubbel van het lachen. Ik neem plaats op de rechterlaars van de immense gnoom, T. zet één voet op het voetstuk. D. staat met zijn armen over elkaar het gevaarte in de rechterhand van de dwerg te bestuderen. C. neemt een foto die meer weg heeft van een staatsieportret dan een eenvoudig toeristenkiekje.

Over de Oude Binnenweg lopen we terug, langs Schouwburgplein en door de winkelpassage. Ons rondje is iets groter uitgevallen dan verwacht; we hebben nog vier minuten voor de trein naar Lombardijen wegrijdt zonder ons. Als malloten steken we de straat over, met armen die achter ons aan wapperen en benen die sneller rennen dan onze bovenlichamen. We checken in bij de NS, maar wederom is het saldo van een onzer vervoersbewijzen ontoereikend. Een sprintje naar de automaten later stormen we de trein binnen. De trein begint te rijden, we trekken onze jasjes recht en zoeken een plaatsje. Op Lombardijen stappen we over op de bus. We zijn pas drie kwartier te laat, het had erger gekund. Tot we door een bord langs de weg op de hoogte gesteld worden van het feit dat we zojuist Rotterdam uitrijden; we zijn te lang blijven zitten. We stappen bij de eerstvolgende halte uit en na een kwartier staan we in een bus die de andere kant uit gaat. We stappen uit bij wat lijkt op een kleinschalig winkelcentrum en als een Mr. Bean met zijn kompas loop ik vooruit met Google Maps als mijn gids. We lopen de hoek om en stoppen. Hier, recht tegenover ons, zou onze bestemming moeten zijn. Ik haal mijn schouders op, ik weet het ook niet meer. Naast me roept C: 'Daar!'

Links van ons staat het: het poppodium waar al bijna een uur geleden het concert begon. We lopen naar binnen, worden door een uitzonderlijk chagrijnige man naar de verkeerde zaal gewezen en trekken de deur open. Een grotendeels gevulde theaterzaal opent zich voor ons en we zoeken een plaatsje.
Voor ons staat de bluesband van een goede vriend te spelen. We komen tijdens het laatste nummer voor de pauze binnen en kunnen na een paar minuten de zaal weer verlaten. Ik haal drie biertjes en een witte wijn voor C. en maak een praatje met oude bekenden. De tweede helft van het concert bestaat uit zware, slepende rocknummers worden afgewisseld door slow blues met orgelsolo's, onder leiding van de blonde zangeres met uithalen als een rondzingende microfoon. Met z'n vieren zitten we op een rijtje: geneeskunde, rechten, geschiedenis en ik, een zogeheten bachelor of arts. Twintig euro reiskosten de man lichter zitten we in een buitenwijk van Rotterdam. En we vermaken ons prima. 

donderdag 14 april 2016

Rebound Chick

Ik ben, als ik heel eerlijk ben, nooit langer dan een paar maanden single. Dat is maar goed ook, want ik bezit totaal geen talent voor deze burgerlijke staat. Eventuele signalen van potentiële partners gaan ver langs me heen en ze zelf uitzenden loopt vaak uit op gekke bekken trekken naar de andere partij (vastgelopen knipogen zijn geen uitzondering). 
Tijd voor rebounds is er doorgaans niet binnen dit tijdsbestek. Maar als het dan toch moet gebeuren, zou het zo mogen gaan:


Puur voor de lol en de (on)gein installeer ik Tinder op mijn telefoon. Een aantal berichten van grofweg een jaar geleden staan nog met een rode stip gemarkeerd als 'ongelezen'. Ik gooi ze weg, het is immers tijd voor een schone lei. Een half uurtje swipen naar het hartje maar vooral ook het kruisje resulteert enkele dagen later in een handvol matches. Een ervan is een vrolijk lachend Iers meisje met een voorliefde voor Engelse jeugdliteratuur en een gezonde dosis zelfspot. Ze woont sinds een half jaar in Nederland, vertelt ze. We raken aan de praat, berichten vliegen over en weer in de loop van enkele weken. Op een avond spreken we af. We treffen elkaar voor De Twee Spieghels in het hartje van Leiden, de rest van de avond improviseer ik wel bij elkaar. We lopen langs de oude meelfabriek, de duisternis van het Ankerpark kleurt bij haar gitzwarte haren. We drinken een paar biertjes bij De Bonte Koe en de nachtlucht snijdt door onze kleding als we weer naar buiten stappen. We lopen door de Haarlemmerstraat, ik nodig haar uit voor een kop thee bij mij thuis. Gezeten op de bank in mijn kamer praten we over van alles en eigenlijk ook over helemaal niets. Twee uur later zet ze in haar eigen keuken een mok met authentieke Ierse thee (lees: melk met een vleugje thee) voor mijn neus. De klok nadert half vier 's ochtends; ik moet er maar eens vandoor. Twee weken aan gespreksstof zijn in een enkele avond aan bod gekomen, ik heb niks meer te zeggen en zij duidelijk ook niet. Ik sta op de bovenste trede van de trap die naar de voordeur leidt, ondanks ons lengteverschil kunnen we elkaar recht in de ogen kijken. Dit is normaal gesproken het moment waarop beide partijen ietwat naar voren leunen, een ogenblik aarzelen en dan gaan voor de eerste kus. Hier niet. Ze kijkt me met een bijna vragende blik aan. Ik zeg gedag en loop de trap af, de nacht in. Een week later doen we precies hetzelfde, met dezelfde uitkomst: we hebben een leuke avond gehad en de wederzijdse fysieke aantrekkingskracht staat nog steeds op het nulpunt.
Aan het einde van die tweede avond (of beter gezegd: die ochtend) bedacht ik me dat een rebound niet zozeer een terugval is maar een behoefte om jezelf te bewijzen; in de eerste plaats voor jezelf. Dat je het nog hebt, dat je het nog kan, dat je nog in the game bent. Je zoekt erkenning, fysiek of emotioneel.

Twee dagen later stuur ik haar een bericht en vertel dat ik een fysieke connectie mis maar desondanks heb genoten van onze gesprekken. Ik vraag haar of ze vrienden zou willen zijn. Ze zegt ja. En met dat antwoord is zij de perfecte rebound: ik heb mijn zelfvertrouwen terug en mijn vriendenkring is weer iets groter geworden. En wie weet, misschien was deze rebound een opstapje naar dat ene perfecte meisje.

zaterdag 2 april 2016

Zomergevoel

Is er zoiets als hét zomergevoel? Het antwoord op die vraag zal voor iedereen verschillend zijn. Voor mij bestaat het waarschijnlijk wel, en er hoeft niet heel veel bij te komen kijken om het tot stand te brengen. Ik voel het als ik in de auto de zonsondergang najaag met Creedence Clearwater Revival uit de luidsprekers, of als ik in de tuin lig onder dezelfde warme zonnestralen met het gekraak van een lp op de achtergrond. Het liefst met een groep vrienden, een koel drankje op de tafel en een gitaar in mijn handen. Ik voel het als we naar het openluchtzwembad fietsen, of zonder angst van de steiger springen in een wedstrijd wie het verst komt bij de eerste duik.

Maar als ik erover nadenk ligt aan deze gevoelens, deze sensaties, geen speciale motivatie ten grondslag. Ik doe niet bewust anders in de zomer dan ik doe in de herfst of winter en het doel is nog steeds om zoveel mogelijke leuke ervaringen op te doen. In de tuin zitten met vrienden is in de zomer leuker vanwege het weer dat aangenamer is (al heb ik niks tegen vuurkorven), en in de auto de zon najagen is in de zomer gewoon praktischer omdat je de zon dan ook daadwerkelijk kunt zien. Het zijn de omstandigheden die ervoor zorgen dat ik altijd reikhalzend uitkijk naar de zomer, niet een bepaald gevoel vanuit mijzelf. En zo moet ik toch terugkomen op mijn uitspraak van hierboven. Hét zomergevoel bestaat niet, er is alleen hét gevoel. Het gevoel te leven, te zijn, noem het wat je wilt. In de zomer op het strand of in de winter in de snijdende wind, het maakt werkelijk geen verschil.


zaterdag 26 maart 2016

Huisavond

Er wordt tweemaal op de deur geklopt.
'Binnen!' roep ik.

Mijn huisgenoot D. komt joviaal binnenlopen.

'Hee, heb je al wat te doen vanavond?'
'Eigenlijk niet, ik was van plan nog wat te gaan schrijven.'
'Zin om zo een drankje te doen?'

Waarom ook niet? A night on the town met mijn onderbuurman. Ik trek een jasje aan, schiet in mijn overjas en we zijn op stap. De Oude Vest ligt er verlaten bij als we er overheen lopen. Het licht van de straatlantaarns zweeft boven het water, gerangschikt in regelmatige intervallen. We praten over de kledingkeuze van hipsters en slaan de hoek om, de Hooigracht op.

'Bad Habits?' vraag ik. 'Of lopen we door naar Olivier?'
'Laten we allebei doen.'

We steken de straat over. Op het terras van Bad Habits staat een kleine felgekleurde vrachtwagen te schudden op de maat van de gedempte muziek die eruit sijpelt. 'Karaoke-douche' staat er op de zijkant. We kijken elkaar aan, halen onze schouders op en gaan naar binnen. We nemen plaats aan de bar naast het biljart. We bestellen ieder een biertje, Guinness en Murphy's. Het vat van laatstgenoemd brouwsel is bijna leeg en uit de tap komt slechts schuim. De barman zet het glas voor D. neer.

'Een voorproefje. Ik ben zo terug.'
'Nou, dat sla ik niet af!'

De barman loopt weg om het vat te vervangen. De biljartgasten naast ons zijn luidruchtig en één van hen lijkt op het sulletje uit een serie die we kijken. We kijken toe hoe ze het spelletje spelen, niet uit interesse maar meer een hautaine vorm van leedvermaak. De barman komt terug en tapt opnieuw een Murphy's Irish Red. Hij zet de pint naast het eerste glas en we bedanken hem hartelijk. Het gesprek gaat over meisjes, vriendschappen en D.'s geboortegrond: het verre Limburg. De mannen naast ons biljarten vrolijk doch zo mogelijk nog luidruchtiger verder en delen een shot Jägerbomb met de barman. Deze slaat met merkbare tegenzin het goedje achterover.
Onze glazen zijn leeg en we trekken onze jas aan. Ik betaal en we stappen de deur uit. De vrachtwagen staat nog steeds vrolijk te schudden en we blijven even staan. Aan de achterkant van de mobiele karaokestudio hangt een rubberen gordijn dat dubbel dienst doet als ingang en geluidsonderdrukking.

'Zullen we eens kijken?'
'Nah.' Ik heb mijn goede schoenen aan, ik vermijd liever elk contact met wat voor douche dan ook.

We lopen verder over de Hooigracht, langs de Albert Heijn. De wind steekt op en het miezert. Ik sla de kraag van mijn overjas op en maak een niet voor herhaling vatbare opmerking over het weer. Al snel komt de knipperende lantaarn van onze bestemming in zicht. Ik houd de deur open voor D. en loop na hem een stampvol Olievjee binnen. Alle tafels zijn bezet, om over de banken maar te zwijgen. We zien een open plek aan de bar en lopen eropaf: de beste beslissing van de avond. Ik sta tegenover een grijnzende La Chouffe-kabouter en we bestellen: Leffe Bruin en een Kwak.


D. spreekt de barman aan:

'Wil je een atje met ons doen?'
'Welja, waarom niet?'

Hij tapt drie vaasjes Jupiler en zet er twee voor ons neer. Hij en D. hebben hun glas al aan hun lippen als ik de mijne van de onderzetter licht, en hebben het goudgele vocht al weg voor ik op de helft ben. Atten is een twijfelachtig talent, maar op dit moment zou wat meer oefening geen kwaad kunnen.
De barman bedankt voor de uitnodiging, geeft ons een knipoog en loopt verder. Het bonnetje van de drie Jupiler scheurt hij nonchalant doormidden.

'Wat een baas,' zegt D., zeker niet voor de laatste keer die avond.

Ons gezelschap wordt versterkt door onze aanstaande huisgenoot T. Gedrieën zitten we met een kriekebier voor ons en maken we wilde plannen voor na zijn verhuizing en voor de korte heropening van de V&D. Uiteindelijk krijgt T. het verzoek een pak voor ons mee te nemen als hij daar is. Onze maten heeft hij al.
Als de glazen leeg zijn vraagt D.: 'Wat drink je?' Ik wil afslaan, maar zodra voorgaande vraag gesteld is, is er geen ontkomen aan: dat glas gaat vol. Wat zal het ook, één biertje meer of minder maakt nu ook niet meer uit. Wanneer het laatste glas dan toch echt leeg is kijken we elkaar aan. Een kleine knik kondigt aan onze uittocht: het is mooi geweest. We trekken onze jassen aan, schudden op straat T. de hand wanneer hij ons verlaat en lopen noordwaarts, vrolijk lachend doch ietwat zwalkend. Twee straten van ons huis loopt D. plots naar de overkant van de straat, blijft staan voor een deur en bekijkt het stuk hout aandachtig. Zijn rechterhand gaat omhoog en drukt op de deurbel, een solide twee seconden lang. Hij draait zich om, we kijken elkaar aan. Op een onhoorbaar startsein maken we een sprong op de plaats en beginnen te rennen. In het voorbijgaan wordt de nachtrust van twee andere huishoudens verstoord door slechts een druk op de knop. Onze schoenen klakken op de stoepstenen en onze jassen wapperen achter ons aan.

Op de hoek minderen we vaart, luid brullend van het lachen. De avond is full circle; op deze hoek begon enkele uren eerder onze tocht. Nagrinnikend lopen we ons huis binnen, geven elkaar een hand en wensen elkaar een goede nachtrust. Op mijn kamer kleed ik me uit, hang mijn jasje op een kledinghaak, poets mijn tanden. Ik laat mezelf op bed vallen. De wereld draait door zonder mij en ik lig stil, zo heerlijk stil..

vrijdag 25 maart 2016

Mannenhuis

Mijn studentenhuis beantwoordt niet bepaald aan de stereotypes die men voor ogen heeft. Toen ik er kwam wonen was ik de enige man in huis. Mijn huisgenoten: de jonge studente J. en een Antilliaanse vrouw (M.) van pakweg 55 jaar oud. De vraag 'wat doet een Surinaamse dame van respectabele leeftijd in een studentenhuis?' is nooit beantwoord. Niet voor mij, tenminste. Een half jaar geleden verhuisde ze naar Amsterdam en ervoor in de plaats kregen we D.: een jonge Limburgse bon vivant met een voorliefde voor Scotch en goede wijn. We bouwden al snel een band op, zijn uitspraak van het woord gel namen we voor lief.
Alles ging heel goed in ons huis tot plots J., tussen twee biertjes door in de Engelse pub, aankondigde te gaan verhuizen. De ontsteltenis (de huisoudste gaat weg!) maakte al snel plaats voor het smeden van plannen: wie wordt onze nieuwe huisgenoot? Moeten we hospiteeravonden gaan organiseren? D. belde een vriend, ons reeds bekend als deel van het meubilair, met het aanbod om J.'s kamer over te nemen. De deadline: vier uur 's middags de volgende dag. Iets meer dan 16 uur dus.
De vriend zou het gaan regelen. De rest van de avond hebben we besteed aan wilde fantasieën, vooral over het invoeren van een huisontgroening. Messen werpen naar het slecht gelukte portret van Elvis Presley, inmiddels omgedoopt tot Scarface? Of toch gewoon de deur van de kamer weghalen? Al gauw stond vast dat de onfortuinlijke ziel die bij ons zou intrekken door de Leidse grachten zal zwemmen, van het Rapenburg tot bij ons op de hoek. Op zich geen indrukwekkende afstand, maar in de koude stadswateren van maart toch zeker geen pretje.

Vandaag at onze aanstaande huisgenoot (T.) mee. Tagliatelle met zalm en broccoli, overgoten met een saus van witte wijn en crême fraiche. Al snel kwam het smeden van plannen weer op gang, nu gegoten in de niet altijd politiek correcte vorm van een mannenhuis. We zouden huisdassen gaan ontwerpen met logo en initialen. Daarnaast zou elke kamer voortaan een eigen functie gaan vervullen: de nieuwe kamer zou een verkapte fusieruimte worden, compleet met eettafel en wellicht erotisch visueel entertainment. Als daar vraag naar is. De kamer van onze levensgenieter zal veranderen in een studeerkamer met bureau, zitbank en gunstige lichtinval. En dan was er nog mijn kamer: de bibliotheek, muziekstudio en filmzaal. Kortom: een man cave tot de derde macht. Dit alles zal binnen een paar weken tot stand komen, als de goden het toelaten. Maar een ding is zeker: ons huis gaat een gouden tijd tegemoet.

En die huisontgroening? Ach, dat kan altijd nog.

woensdag 23 maart 2016

Leiden - Dordrecht

De intercity van tien voor half acht 's avonds. In het halletje van de trein, een van die gedeeltes waar men in- en uitstapt en die eigenlijk alleen vol zijn in de spits, zit ik met mijn reisgenoten. En mijn bagage, een maaltijd van Julia's en een trolley gevuld met kleding. Naast mij, eveneens op zo'n handige beugel waaraan de deuren hangen, zit een meisje met kroeshaar op haar telefoon te kijken, één been nonchalant over haar eigen trolley  Ze belt iemand en zegt in het Engels dat ze er over tien minuten toch eindelijk zal zijn. Op de trap naar de bovenverdieping zit een meisje te bellen met een jonger familielid. Ze spreekt een Oost-Europese taal, het zou ook Russisch kunnen zijn. Op de tas die over haar knieën ligt staat eenzelfde bakje als in mijn handen; zwarte letters dansen over een witte achtergrond en het deksel is groen. Ik versta geen woord van wat ze zegt tegen het hoge stemmetje dat uit haar telefoon komt, maar ik heb het gevoel dat we elkaar begrijpen.
Tegenover mij staat een Hollands meisje een boek te lezen. Ze lijkt op een oude collega, maar die zou nooit een boek openslaan. Laat staan erin lezen. In de vierzits is iemand in de weer met een tablet om het volgende level van Candy Crush Saga te behalen. Iemand, want ik kan van waar ik zit niet met zekerheid zeggen of het om een man of een vrouw gaat. Deze persoon verenigt meerdere kenmerken van beide geslachten in één pompeus lichaam.
In de andere vierzits zit een Afrikaanse jongen, naast een gestalte waarvan ik om de een of andere reden aanneem dat het zijn moeder is. Een tweede blik onthult echter dat het zijn ietwat omvangrijke vriendin is: ze zitten hand in hand en bovendien is ze veel te jong om zijn moeder te zijn.
Van de bovenverdieping komt een lange blonde jongen aangelopen. Zijn handen, verschijnend vanuit polsbeschermers, omvatten een longboard met felle kleuren. We zijn net weggereden en de wissels in het spoor doen de trein heen en weer dansen. En iedereen hierbinnen danst vrolijk mee, de blonde longboarder inclus. Hij grijpt zich vast aan een van de metalen palen en zijn gewielde stuk hout dreigt op de vloer te belanden. De Afrikaanse jongen maakt zich los uit de aura die hij deelt met zijn wederhelft en grijpt het longboard met een hand. Zijn pretogen glijden van het board naar diens bezitter, met een blik waarin goedkeuring (wellicht vanwege de felle kleuren die ook in zijn kleding terugkomen) en behulpzaamheid samen lijken te komen. De longboarder bedankt hem en leunt tegen de muur. De minuten vliegen, evenals de huizen buiten de ramen, voorbij.



Ik heb mijn pasta inmiddels op en één voor één verlaten mijn reisgenoten de trein. Het Oost-Europese meisje vergeet bij het verlaten van de trein haar tas. Ik leg een hand op haar arm om haar hierop attent te maken en ze bedankt me in foutloos Nederlands. De Afrikaanse jongen en zijn vriendin staan op en stappen als één entiteit uit de trein. Het Hollandse meisje slaat haar boek dicht, klemt het onder haar arm en grijpt haar tas voor ze op het perron springt en wegholt, gevolgd door de slenterende longboarder. Onze blikken kruisen. Alleen de Candy Crusher blijft zitten tot Dordrecht, waar hij/zij net als ik de trein voor de bus zal verruilen. Een vreemd gevoel overvalt me als m'n voeten het perron raken: ik heb deze mensen nooit eerder gezien, en waarschijnlijk zal dat ook nooit meer gebeuren.

Maar ergens voelt het alsof we familie zijn.

Nieuwe Vlam

'Oh, wat een leuke meid! Je nieuwe vlam?'

Ik laat de telefoon zakken, het meisje op het scherm maakt plaats voor het home screen. ‘M’n nieuwe vlam!?’ schreeuwt een stemmetje in mijn hoofd met overslaande stem. Eerder een vreugdevuur dat ik in m’n achtertuin heb aangestoken als sensatie voor de hele buurt. De benaming 'vlam' komt niet eens in de buurt.
'Ja, m’n nieuwe vlam,' antwoord ik.

Een hele tijd geleden ging ik eten bij een meisje waar ik al langer mee praatte via Whatsapp. Op haar studentenkamertje in een net huis brachten we de eerste helft van de avond door met het overhoop halen van Spotify om elkaar te overtuigen van onze uitmuntende muzieksmaak. Nine Inch Nails speelt een gelijk spel met Air en Tim Knol. Spotify-sparren is misschien niet de meest romantische bezigheid, maar je moet ergens beginnen. Wat echter wel goed werkt – mannen, opgelet – is een stropdas. Draag hem als je binnenkomt, maak een goede indruk, doe hem af als het te warm wordt. Maar vooral: leer haar hoe je een stropdas moet strikken. Bij voorkeur om jouw hals. Of het je lukt om haar de fijne kneepjes van het vak bij te brengen is eigenlijk van ondergeschikt belang; het gaat erom dat je samen lol hebt en elkaar in de ogen kan kijken.
De risotto die we gepland hadden waren we bijna vergeten en we begonnen er veel te laat aan. Na een weinig gewaardeerde opmerking over het aantal calorieën in de immense hoeveelheid kaas die we bezig waren in het brouwsel te verwerken zaten we aan tafel. Zo’n uitklapdingetje. Zij op een bureaustoel, ik op een krukje. Haar laptop en de kleine speakers die ik mee had genomen zaten als derde eter zonder bord te wachten op aandacht, naast de fles witte wijn.

'Lekker?' vroeg ze.
'Uhuh, lekker.' Volle mond, eigenlijk onbeleefd. Aandachtspuntje.
Ze glimlachte en nam een hap. De vork kletterde bijna uit mijn handen.

De vraag 'wanneer sloeg de vonk over?' is er doorgaans niet een die je heel precies kan beantwoorden. 3 juni, of: 'ergens in februari'.  Een soort vage schattingen zijn het. Nou, ik kan je de minuut aanwijzen dat het gebeurde. Op het moment dat ik in Leiden de deur uitstapte, bij haar laatste glimlach, ging er 50,000 liter brandstof de lucht in bij Shell Moerdijk. Over ‘een indruk achterlaten’ gesproken. En ergens voel ik me een beetje schuldig.