Het is dinsdagavond. Ik zit op mijn kamer een videospel te
spelen: terwijl het hoofdpersonage stukje bij beetje het Britse leger helpt in
de Indiaas-Franse oorlog hangt er vanaf de balken een klein tiental overhemden
te drogen. De deur staat op een kier, een streep licht valt vanuit de gang naar
binnen.
Vanuit mijn ooghoek zie ik een kleine flits van beweging. Ik
draai mijn hoofd, uiterst langzaam - sinds Jurassic Park weet iedereen dat het
zicht van sommige dieren op beweging is gebaseerd, waarom zou je dan het risico
nemen? In de kier van de deur zit een kleine grijze haarbal met een staart. Het
heeft vier pootjes, waarvan de twee voorste zich aan zijn mond bevinden. Twee
kleine kraaloogjes kijken mij nieuwsgierig en tegelijkertijd achterdochtig aan.
De muis kijkt een aantal seconden om zich heen. Ik verschuif langzaam op mijn
stoel om hem iets beter te kunnen zien; een fatale fout. De pluizige bal
verandert in een flits en verdwijnt onder de dekenkist uit mijn zicht. Die zal
wel weer een aantal minuten op zich laten wachten.
Ik breng mijn aandacht terug op het (on)veilig maken van de
Noord-Amerikaanse River Valley,
zitten wachten op de muis heeft geen zin. En jawel, na een aantal minuten hoor
ik geritsel achter mij. De pootjes tikken op mijn witte laminaat. Ik kijk om en
zie de roze staart nog net verdwijnen achter de koelkast. Enkele minuten later
trippelt hij dwars door mijn gezichtsveld onder het raam door en verdwijnt
onder de basversterker waar de tv op geplaatst is. Ik pauzeer het spel en speur
naar enig spoor van verdere beweging. De dekenkist en de koelkast bevonden zich
beiden in de buurt van mijn voedselvoorraad, maar nu is de indringer op weg
naar mijn kledingkast in de andere hoek van de kamer. Een muis onder je
dekenkist of bank is tot daar aan toe maar mijn kledingkast, mijn sanctus sanctorum, is toch zeker een
stap te ver. En jawel hoor, een paar tikken achter elkaar klinken. Ik zoek de
grond af, maar zie niets. Ik ben slechts op tijd om in te zien dat ik te laat
ben: de staart verdwijnt achter de stapel broeken in mijn kast. Wat nu? Ik ga
niet om twaalf uur 's nachts op kruistocht tegen een muis, dat verdom ik. Ik
poets mijn tanden en ga naar bed. Terwijl ik lig te wachten tot ik wegzak in
het duister, lijkt elk klein geluid op het tikken van muizenpootjes op laminaat van de
Ikea.
De volgende ochtend haal ik mijn volledige kledingkast leeg,
op zoek naar datgene wat voor mijn viervoetige vriend zo belangrijk kan zijn dat
het hem 's avonds laat nog hierheen brengt. Hij mag dan een nachtdier zijn, ik zeer zeker niet. Een stapel met shirts levert niets
op, evenals mijn spijkerbroeken. In een denim hemd met witte knopen vind ik
echter een aanwijzing: op de linkerborst steken een paar oranje kruimels af
tegen het blauw van de spijkerstof. Ik haal het hemd opgevouwen en wel uit de
kast en bekijk het van alle kanten. Onder de boord vind ik wat ik zoek: twee en
een halve uitgedroogde borrelnootjes vallen in mijn handpalm - onze
onderhuurder is bezig geweest met het aanleggen van een wintervoorraad met de
overblijfselen van onze laatste filmavond. Ik moet het hem nageven: hij heeft wel smaak in het uitkiezen van een huis.
Mijn huisgenoot D. stapt binnen, ik toon hem de nootjes in
mijn hand en vertel hem over mijn ontdekking. Hij glimlacht.
'Awww, dat is eigenlijk wel schattig, toch?'
'Als je bedoelt dat onze kleine vriend zich hier thuis begint te voelen, jawel.'
'Als je bedoelt dat onze kleine vriend zich hier thuis begint te voelen, jawel.'
D. kijkt nogmaals naar de nootjes in mijn handpalm.
'Verdomd, ik krijg nog eens een zwak voor dieren!'